Nomaden

Nomaden

Nomaden zijn mensen die aan de rand van de woestijn wonen, ze wonen in lagen ruime tenten. Ze wonen niet op een plek ze trekken met kamelen van plek naar plek. Ook hebben ze kuddes dieren. Ze moeten voor  zichzelf en voor de dieren water en voedsel zoeken. In Afghanistan, Iran en Noord-Afrika wonen verschillende nomadenstammen met heel moeilijke namen: Toearegs en  Bedoeïnen maar ook met gemakkelijke of grappige namen zoals  Masal en  Peul. Nomaden leggen honderden kilometers af. Op hun lange reizen door de woestijnen en over de bergen kun je ze zien trekken met hun kamelen. De nomaden gebruiken de kamelen om hun bezittingen te vervoeren, zoals hun grote zware tenten, waterkruiken, dekens, vloerkleden en takken als brandstof om een vuurtje te kunnen maken. Omdat kamelen zo lang zonder water kunnen, zijn ze erg geschikt om tochten door de woestijn te maken.

Dieren zijn heel belangrijk voor de nomaden. Natuurlijk, want voor een nomadenstam is de kudde zijn wereld, zijn leven.  Daarom hebben de jongens al vroeg een grote verantwoordelijkheid. Vanaf hun achtste jaar trekken ze er elke dag op uit met het vee.  De meisjes helpen bij het melken of met het halen van water. Soms rijgen ze kraaltjes.

Nomaden zwerven niet zomaar in het wilde weg, ze hebben wel degelijk een doel waar ze naar toe gaan. In Noord-Afrika trekken de Bedoeïnen naar het noorden als het daar warm wordt en als het er weer koud wordt, trekken ze naar het zuiden. Onderweg helpen de mannen bij de oogst: ze plukken bijvoorbeeld dadels, terwijl de vrouwen intussen wol spinnen of dekens weven, die verkocht worden. Nomaden houden van een leven in de vrije natuur, ze willen niet in een dorp of stad wonen.

Nomaden hebben dus geen gemakkelijk leven, maar hebben een goed spreekwoord:        

Waar mijn tapijt ligt, is mijn thuis.